Plots stond hij bij mijn moeder aan de buitendeur,
en vroeg (in welke taal, dat weet ze al niet meer)
of hij een boterham kreeg. Dat woordje 'boterham'
had hij in elk geval toch goed verstaanbaar
kunnen maken.
Ze wou hem die boterham wel geven (ze was
altijd al gul van hart) maar durfde daarvoor toch niet
naar binnen te gaan. Ieder kent toch die verhalen wel:
ze volgen je naar binnen, en dan...
Dus: het deed haar pijn, maar hem binnenshuis
een boterham gaan halen, zodat hij misschien achter
haar aan... - nee, dat risico wou ze niet nemen.
Ze wees hem dan maar de weg naar onze bakker toe:
daar kon hij zeker wel iets krijgen. Hij zal haar
angst begrepen hebben (hij zag er vermoeid en
verwaaid uit; hij had veel eenzame, treurig makende
watertjes doorzwommen; hij wist was vrees is) want
lijdzaam knikte hij van ja.
Alleen op een paar appels op het tuintafeltje wees hij
haar nog: of hij die dan misschien mee mocht nemen?
Ze beaamde heftig van "natuurlijk,ja." Naar de harde
kweepeer die er ook lag vroeg hij haar niet, en zij
durfde ze niet te geven (het zou zijn als stenen in plaats
van brood te willen geven).
Toen sjokte hij gelaten weg. Er waren steken in haar hart.
Elke mens is op zijn minst toch een snee brood waard.
Of zelfs hele bakkerij!
Maar een oude vrouw alleen. Terecht was ze wat bang.
"Zolang je buiten bent kan je tenminste nog naar iemand
roepen,"' zei ze. "Maar als ze met je mee naar binnen
gaan, dan zit je daar gevangen en zijn zij de baas."
Misschien was hij wel niets van plan, maar toch...
En daar blijft veel liefdadigheid in steken: men is
bang voor misbruik. En argwaan blijft bestaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten