Het avonddonker is al gevallen
als je naar huis fietst.
De halve maansikkel staat als
een uitgestoken hand
verwachtingsvol aan de hemel.
Op het eenzame fietspad
geen licht.
De natte, opeengehoopte bladeren
doen je voorzichtiger rijden.
Je wil niet vallen, zeker niet
als dan ook nog een konijntje
voor je wiel wegschiet.
De nachtkou valt al.
Een vage mist begint zich
over de velden te verspreiden.
Nog wat late koeien in de wei.
Weldra staan ze ook op stal.
Je ruikt de nattigheid die
de laatste weken is gevallen
en die de bodem een beetje
rottig doet ruiken.
Waar paarden in de weide
hebben gestaan, ruik je hen.
Op de boerderijen in de verte
blaft een kettinghond.
Waar de bewoning begint
ruik je het vlees dat staat
te sudderen in de pan.
Straks wordt hier gegeten.
Thuis staat het ook klaar.
Je versnelt een beetje,
als een paard naar zijn stal.
Je opent de deur.
Je bril bedampt.
Je ontdoet je van je jas.
Op de tafel staan borden.
Het ruikt nog beter
dan buiten.
Je bent thuis.
Morgen is een nieuwe dag
om, versterkt,
werkend te herbeginnen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten